Het gebeurt vanzelf: Iemand zegt iets, doet wat en, hop, gelijk hebben we een oordeel. Dit is fout. Dat is dom. Zij is te X. Hij is niet Y genoeg.

Dat stemmetje in ons hoofd is vol overtuiging en we voelen er ook nog eens een sterke emotie bij. Daardoor lijkt het oordeel waar, een feit. Alleen, dat is niet zo.

Want de ander is op dat moment een spiegel waar we iets moeilijks van onszelf in zien. Dat kan een emotie zijn of een karaktereigenschap, maar ook een behoefte, verlangen of talent. Iets dat we in onszelf negeren, onderdrukken of veroordelen.

Dat doen we omdat we vroeger – thuis, op school, in onze cultuur – geleerd hebben dat die eigenschap niet ok was. Die werd gezien als fout, schadelijk, lelijk, of minderwaardig, waardoor we werden uitgelachen, gestraft of buitengesloten.

Die afwijzing en pijn dragen we nog steeds met ons mee. Totdat we dus iemand tegenkomen die die eigenschap ook heeft, maar gewoon uitdraagt. En dan doe we wat met ons is gedaan: veroordelen, met de pijn van toen als brandstof van nu.

In onze praktijk voor relatietherapie zien we partners hier mee worstelen.

Dus wanneer we die ander bazig vinden, zijn we misschien zelf onzeker en mogen we wat meer voor onszelf opkomen.

Wanneer we die ander een aandachtstrekker vinden, hebben we misschien zelf moeite om ons te laten zien.

Wanneer iemands ‘gejank’ ons irriteert, schamen we ons misschien voor onze eigen kwetsbaarheid.

Waar we iemand laf vinden, kan het zijn dat we onze angst onderdrukken.

Oordelen zijn hard voor de ander en houden ons gevangen in de patronen van ons verleden. Dus wat kan je er aan doen? Om van een oordeel een voordeel te maken, kunnen we ons 5 vragen stellen:

1) Over welke eigenschap van mijzelf gaat dit oordeel?

2) Van wie heb ik dat oordeel ooit ontvangen?

3) Hoe voelde dat, wat deed dat met mij?

4) Wat zou ik, liefdevol, tegen mijn jongere zelf zeggen?

5) Hoe kan ik nu die eigenschap meer ruimte geven?

Als we terug gaan naar de bron van het oordeel, de pijn helen en dit stukje van ons heroveren, kunnen we groeien. En onszelf – en de ander – met compassie en acceptatie behandelen.