We streven naar autonomie, succes en geluk. We wensen ruimte voor onze behoeften. We stimuleren onze kinderen om zichzelf te ontplooien. En onze maatschappij is gebouwd rond onze persoonlijke vrijheden en verplichtingen.

Zo bezien lijkt het individu de basiseenheid van het leven. Ik denk, ik voel, ik doe, dus ik ben. Klinkt aannemelijk, maar toch mist er iets.

Het is immers onze primaire behoefte om verbonden te zijn met anderen, om geraakt en aangeraakt te worden, om bevestigd en gezien te worden, door anderen.

Veel van onze identiteit – kind van, ouder van, werknemer van, partner van – wordt bepaald in relatie tot een ander.

Ons zelfbeeld ontstaat niet in isolement, maar wordt gevormd in de interactie met anderen, zoals ouders of vrienden.

Onze gevoelens en gedachten zijn slechts reacties op anderen, die op hun beurt ook weer op ons reageren.

Natuurlijk, er zijn individuen, elk ding bestaat uit losse onderdelen. Maar hoe die delen echt zijn of worden, hoe ze gezien en gewaardeerd worden, wordt bepaald in de relatie.

De relatie tot onszelf, oftewel hoe we onszelf ervaren en waarderen.

De relatie tot de ander, hoe we daarin elkaar over en weer vormen.

En de relatie tot het groter geheel, zoals onze rol in de familie of plek in de maatschappij.

Alles is dus relatie.

Dus prima om je eigen pad te volgen, jezelf te geven wat je nodig hebt. Een cel moet rijpen, een stekje moet boom worden, een kind moet volwassen worden.

Maar het is minstens zo belangrijk om ook – of juist – uit te gaan van de behoeften van de relatie, het belang van de gemeenschap, de gezondheid van onze omgeving als geheel. En om te kijken hoe we daar individueel aan bij kunnen dragen.

En dus ook om relationele vaardigheden te ontwikkelen – en in onze kinderen te stimuleren – zoals afstemmen, grenzen aangeven, betere communicatie, empathie, compassie, nabuurschap, dienstbaarheid, en samenwerking.

Minder ik en mijzelf, meer wij en samen. Misschien dat wij allemaal en de wereld daar een beetje beter van worden.